Archives for category: Uncategorized

Een stamboom heeft ook altijd wat karakter; bijzondere mensen die in akten naar boven komen drijven. Met Napoleon naar Rusland en weer terug, een scheldende en lallende weduwe, olifant-uitbater, verzetsstrijder, oostfrontstrijder. Ik ben het inmiddels allemaal tegengekomen. Maar doodslag en hoererij echter nog niet. Het blijkt in de stamlijn van mijn moeder voor te zijn gekomen.

In de al eerder beschreven lijn van Willem Deuninck speelt dit verhaal slechts twee generaties eerder. Vader Arnout Deuninck is getrouwd met Maria Verschelle, het derde kind uit het tweede huwelijk van Matthijs Verschelle.

Met hem begint het. Matthijs heeft zich een tijd lang Jacques of Jacob Maes genoemd. Waarom kiest iemand er ergens in de 17e eeuw voor om onder een valse naam te leven?

Van de Zeeuwsche gemeente Sint Anna ter Muiden is een stamboom beschikbaar met de inwoners. Daar zijn ook de bekende feiten uit allerhande akten weergegeven. En die vertellen het verhaal van Matthijs en Clara; doodslager en vermeende prostituee.

Voor het huwelijk met de moeder van Maria, Clara van Nevele, is Matthijs eerder getrouwd met Jaquemijntje Casen. En bij de geboorte van hun eerste kind, Tonijntje, staat een opmerking in de akte: ‘de vaders naam is Matthijs Verschelle, hebbende om sijn begane doodslag te verheelen sig een tijt lang onder ons laten Jacobus Maes noemen’.

Ah. Doodslag. Dat is een ernstige misdaad. Vraag blijft wel of hij zijn straf op deze manier heeft ontdoken, of dat de doodslag in de regio zo spraakmakend is geweest dat hij na het ondergaan van zijn straf liever enige tijd anoniem wilde leven. Naar zal blijken is het de eerste optie.

In april 1675 wordt Jacomijne (Jaquemijntje) ‘afgehouden’ (van deelname aan de avondmaalsviering als tuchtmaatregel) wegens ‘hare gansche onwetenheijt in de gronden onses geloofs, als moijeljkheden omtrent het vlugten van haar man, Jaques Maas’.

In een andere akte uit juli van dat jaar wordt wat meer duidelijk over de misdaad van haar man: ‘…uitwagten den uijtslag van de sake van haar man, die, soo tsig laat aansien, noijt sal wederkomen, als konnende geen remissie krijgen van den doodslag die hij over eenige jaren in Vlaenderen gedaan heeft, waarvan sij hier komende vernoemt heeft als Jacob Maes anders Matthijs Verschelle, dog bekend geworden sijnde vlugtig is’ (Notulen Kerkenraad Hervormde Kerk Sint Anna ter Muiden, Zeeuws Archief)

De doodslag is dus voor 1675 gepleegd en heeft in het toenmalige Vlaanderen plaats gevonden.

Na het overlijden van Jacomijne in oktober 1675 stelt de kerkeraad dat Matthijs zijn straf moet ondergaan, en dat de kerk in de tussentijd voor zijn kinderen zal zorgen: ‘De vader sig verbindende, in dien sijn remissie kan krijgen, en de heere hem segent, te sullen sijne kinderen weer na sig nemen en aan onze armen de kosten & goeden. Ondertussen belovende alles te doen wat hem mogelijk sal zijn’.

Als Matthijs weg is geweest voor zijn remissie dan is dat ergens tussen eind 1675 en 1686 geweest. In 1676 verkoopt hij een deel van een pand, in 1686 koopt hij een deel van een pand, en in 1690 koopt hij nog een deel. Die twee huizen worden vervolgens samengetrokken en verbouwd tot woonhuis met brouwerij. In 1716 verkopen de erfgenamen van Matthijs en Clara de hele handel weer.

In die periode tussen 1676 en 1686 trouwt hij met Clara, waarvan een kind in 1676 ‘onecht’ wordt geboren en Matthijs als de vader wordt ‘aangewezen’, het volgende kind komt pas in 1684 ter wereld. Die aanwijzing als vader vindt plaats nadat ‘Sij…ook aan ons een briefje van Matthijs Verschelle te beschicken waar bij hij bekennen soude de vader der kinderen te zijn.

Wat verder speurend blijkt Matthijs’ tweede vrouw Clara van Nevele niet helemaal een voorbeeldig leven te leiden. Al in juli 1676 staat genoteerd dat ‘Clara van Nevele met haar zuster Jolijne en Tanneke haar moeder ‘t samen afgehouden waar et ons nu blijkt dat men daar genougsaam hoerhuijs houd. Clara zwanger zijnde bij den vlugtende Matthijs Schelle, doodslager, zullende (gelijk al over enige jaren menigmaal getragt is) de moeder met de kinderen, uijt de plaats trachten te doen vertrecken; de moeder onnut en ondeugende zijnde, en zonder attestatie hier gekomen, en al de kinders (4 dogters) de hoer gespeelt hebbende en: al lange jaren de schandvleck deser gemeijnte geweest zijnde.’

Het gezin van Nevele figureert regelmatig in de notulen van de Kerkenraad. Moeder Tanneke slaat in 1666 een lidmaat en heeft regelmatig ruzie met andere kerkgangers. Ook dochters Jesijntje (‘hebbende onkuisheijt gepleegt, dog nu getrout’) en Janneke worden met enige regelmaat ‘afgehouden‘.

Matthijs is waarschijnlijk eind 1711 of begin 1712 overleden.

Clara blijft echter rustig in Sint Anna wonen. Sterker nog, in 1713 heeft ze nog een aanvaring met de kerk. Ze beschuldigt de diaken Willem Bastink van kwaadspreken over haar, waarop meerdere kerkgangers de diaken niet langer dulden. Pas na enkele gesprekken bindt Clara in en betitelt de diaken weer als ‘een eerlijk man’.

In 1716 overlijdt Clara.

Uit een akte uit een vorig artikel over het vermogen van Abraham Kleijn en de familie van Goor blijkt dat vermogen niet zozeer van hemzelf afkomstig, maar van de vader van zijn vrouw Maria; Bartel Verhagen. Het dispuut in die akte uit 1708 gaat om de opbrengsten uit een pand in Amsterdam; de Olifant. De eigenaar is wel erfgenaam, maar geen familie (Jan Baptista Janssoon). De nog levende erfgenamen van vader Bartel (en zijn vrouw Catharina van der Wielen), Helena en Catharina Verhagen en Maria Kleijn (‘dochtertje van Abraham Kleijn’ volgens het testament van Bartel), maken bezwaar en sluiten een akkoord over de verdeling van opbrengsten en legaten (Notariële archieven,  archiefnummer 5075,  inventarisnummer 7497,  aktenummer 252812). Dochter Catharina is echtgenote van Laurens Pleffiver (of Pleuvier).

Maria Verhagen trouwt op haar 23-ste in 1697 in Amsterdam met Abraham Kleijn. Ze wordt opgetekend als ‘van Brussel’ en woont aan de Botermarkt (dat adres komt zo nog aan de orde) en wordt vergezeld door haar vader Bartholomeus Verhagen. Ook wel Bartel genoemd.

Wie is deze Bartel? Een zeer ondernemend persoon blijkt…

Het pand met ‘de steen de Groote Olifant‘ ligt tussen de Bakkerstraat en de Balk in ‘t oog steeg bij het huidige Rembrandtsplein blijkt uit de verkoopakte uit 1706 aan Jan Baptista Janssoon (Kwijtscheldingen,  archiefnummer 5062,  inventarisnummer 80). Ik kan de gevelsteen niet terugvinden; grote kans dat het pand is verdwenen onder het tegenwoordige Hotel Caransa. Dit pand lijkt verder in de beschrijving exact op de beschrijving van het pand dat Bartel in 1682 koopt; alleen de naam is anders (met het Lam op de Luifel; Kwijtscheldingen,  archiefnummer 5061, inventarisnummer 2172). Zou er een reden zijn om die naam te wijzigen?

Bartel Verhagen is een man die zijn vermogen breed belegd. Naast panden bezit hij ook het 99 voets (circa 30 meter) fregatschip de Juffer Maria. Dit schip verhuurt hij aan ‘bevragters’ om ‘t zijnen costen te bemannen, virtialieren, en uyt deze landen te laten navigeren en seylen metsgaders op en onder de haringbuysen te cruijsen ter plaatse daar den heer bevragter …en doen varen van de ene plaats naar den ander negenennegentigh havens aan, de honderste niet voorbij…. en dan schielijk weder te keren, na dese stad Amsterdam…’

 

Prachtige taal om aan te geven dat een huurder het schip ook echt moet gebruiken om vracht te halen, actief havens te bezoeken én weer terug te keren met zijn lading. En het wordt nog beter; ik vind ook een akte met de boedel van het schip uit 1689 (Notariële archieven,  archiefnummer 5075,  inventarisnummer 5258B,  aktenummer 405907). Een uitgebreide beschrijving van het schip, ‘tegenwoordig tussen de Oude Statsherberg en d’Bickersboom, buyten aan de palen oude Stede liggende’, volgt met het aantal en typen touwen, zeilen, constapels goed, stuurmansgoed, koksgoed (een dito stoofpan), kajuitsgoed en bootsmansgoed. Alles getaxeerd op 10.500 guldens. Voor het uitbaten van zijn schip ontvangt Bartel maandelijks de som van 1.200, ‘zonder cortinghe te betalen‘. (Notariële archieven,  archiefnummer 5075,  inventarisnummer 5258B,  aktenummer 388593).

Maar het is niet allemaal voorspoed. Enkele maanden later volgt een akte opgemaakt door de bevragter Marten Hogenhoeck. Die meldt begin december 1689 dat het schip ‘in groot gevaar en ongemack van telkens zware ijsgang te vergaan is geweest, dog dat door den Capiteijn Cornelis Eldertsz, eijntelijk met hulp en adsistentie van veel volk ‘t voorschreven schip nog gelukkiglijk op den vierentwintigsten deser heeft gesalveert in de haven van Enkhuijsen…‘ De akte vervolgt met het relaas van de bevragter die aangeeft dat het schip van alle waardevolle zaken is ontdaan en ‘afgedankt en tot uwen dispositie nu daar ligt‘. Een 6 maanden oud schip… De schipper geeft nog aan te trachten het schip naar Amsterdam te krijgen, maar dat het beter is als de eigenaar dat zelf doet, gezien de staat van het schip… Of het schip daadwerkelijk waardeloos is blijkt pas uit een akte van en jaar later, als hij het schip gerepareerd weer verkoopt. (Notariële archieven,  archiefnummer 5075,  inventarisnummer 5259, aktenummer 394081 en archiefnummer 5075,  inventarisnummer 5261,  aktenummer 407084)

Bartel sterft in 1703 en wordt op 10 augustus begraven in de Nieuwe Zijds Kapel (aan het Rokin, in 2005 is de oude ‘zerkenvloer’ nog gevonden bij archeologisch onderzoek).

Is dat het hele verhaal over Bartel? Zeker niet.

Ik stuit op nog veel opvallender zaken van Bartel. Daarin figureert de Olifant van het pand aan de Botermarkt bij de Bakkerstraat in levende lijve… En is de erfgenaam uit het begin van dit verhaal, Jan Baptista Janssoon, zijn assistent in zaken. Een assistent met een bijzondere taak voor die olifant.

Blijkbaar was er een heuse ‘menagerie’ (of in ieder geval een herberg waar met enige regelmaat dieren werden getoond) aan het Rembrandtplein gevestigd, waar exotische dieren tentoongesteld werden. In de bibliotheek van Artis ligt een zeldzaam exemplaar van een beschrijving van dergelijke menageriën door de verder onbekende Jan Veltman, ‘Wonderen der Natuur‘. Daarin komt niet alleen de olifant van Bartel Verhagen voor, maar ook andere bijzondere beesten als een tapir en een zeeschildpad. De olifant en Bartel worden in de publicatie vereeuwigd in een rijmpje: “Bardt en oliphandt, na leven afgebeelt. En die voor meenicht mensch, sijn kunsten heeft gespeelt. Soo dat ick daar nu, niet veel hoeft ‘t verhaalen. Wandt hij is wel bekendt, in ons nederlandt geraaken.”

In 2014 documenteert Michiel Roscam Abbing in het 106de jaarboek van Genootschap Amstelodamum het fantastische verhaal van een Nederlander die eind 17e eeuw en begin 18e eeuw een olifant door Europa liet rondreizen. Dat was Bartel (en in andere documenten wordt ook zijn Brabantse broer Anton genoemd die een vergelijkbare onderneming bestierde). De Indische vrouwtjesolifant van Bartel maakt furore in diverse Europese steden. Er waren in heel Europa zeer weinig levende olifanten en het tentoonstellen was een lucratieve onderneming. Tussen 1688 en 1706 treedt de olifant op in onder andere Berlijn, Leipzig, Bologna, Parijs en Londen. Hieronder een reclameposter voor de kunstjes die de Olifant van Bartel toont. Of de olifant zelf ook in de herberg aan de Botermarkt is getoond is niet duidelijk. De olifant overlijdt uiteindelijk in Engeland.

In ieder geval vallen andere puzzelstukjes nu op z’n plek. In de akte waar dit artikel mee begint staat een zinsnede die pas met de laatste informatie betekenis krijgt: ‘zo aangenomen capitaal als ingenomen huuren van den Olifant in ‘t geheel, niet meerder quam over te schieten van een somma van 1.405,-…‘. Dat gaat niet over het pand maar over de levende olifant! Nu nog het testament van Bartel eens opzoeken; het is nog niet digitaal beschikbaar.

Inmiddels heb ik het testament, op 3 augustus 1703 bij notaris Hendrik de Wilde opgetekend, gevonden. Op die datum woont Bartel aan de Nieuwe Herengracht over de plantagie. Inderdaad blijkt uit het testament dat hij zijn erfgenamen opdraagt de olifant niet te verkopen, maar te blijven verhuren. Zijn inboedel laat hij na aan zijn dienstmaagd Alida. Dochters Helena en Catharina Verhagen erven ieder 3.000 guldens, uit te betalen in jaarlijkse lijfrenten. Maria Catharina Kleijn, dochter van Abraham Kleijn erft een even groot deel als de dochters; 3.000 gulden, verdeeld in jaarlijkse lijfrenten uit te betalen.

De inventaris is opgemaakt door notaris Jan Snoeck. Ik vind de akte (8 augustus 1703) waaruit de precieze sterfdatum van Bartel duidelijk wordt; gisteren (7 augustus 1703). De inventaris lijkt verloren gegaan; ik vind niets op de data die worden genoemd; 18 augustus 1703 (foutieve datum; moet zijn 8 augustus), 15 april 1704 en 16 mei 1704. Helaas dus geen overzicht van alle bezittingen van Bartel.

handtekening Bartel Verhagen onder zijn testament

De Brabantse achtergrond van Bartel (en broer Anton?) biedt nog weinig aanknopingspunten. In het testament worden zijn neeven en nighten in Brabant genoemd, zonder specifieke namen. Ik vind een akte uit maart 1668 van zijn vrouw Catharina van der Wielen en ‘een’ schipper Bartel in Bergen op Zoom (Notaris Adriaen van der Creke junior). En een in Uden geboren Bartholomeus Verhaegen in 1651. Maar verder…?

Eerder vond ik een aantal generaties van voorouder Margaretha van Goor terug. En in die lijn verder zoekend stuitte ik op de boedelpapieren uit een nieuw type bron (Diaconie archief), van haar opa Cornelis van Goor.

Deze Cornelis blijkt op 9 jarige leeftijd beide ouders in één klap te verliezen. Vader Roelof van Goor en zijn vrouw Risje Jans Staats worden gezamenlijk op 6 februari 1715 begraven op het hoofdstedelijke Karthuizer kerkhof. Ooit de tuin van het Karthuizer klooster, inmiddels is het midden in de dichtbevolkte Jordaan gelegen kerkhof verdwenen onder een speelplaats. Ze woonden om de hoek, in de Vinkenstraat, die evenwijdig aan de Haarlemmerdijk loopt.

Cornelis wordt als kind van beide trouwe lidmaten van de kerk opgenomen in het DIAWH ofwel het Diaconie Weeshuis. De boedelpapieren, die de nalatenschap van zijn ouders op 21 februari 1715 beschrijven, zijn bewaard gebleven. Roelof is bij overlijden ongeveer 64 jaar, zijn tweede vrouw Risje 52 jaar. De oorzaak van hun vrijwel gelijktijdige overlijden – hij eerst, zij laatst dogte gelijk begraven volgens de documenten – is onduidelijk.

Cornelis heeft twee halfbroers, Jan en Hendrik, die respectievelijk 29 en 24 jaar zijn bij het overlijden van hun vader, en een halfzus, Jannetje Brand, 26 jaar. De broers komen uit het eerdere huwelijk van Roelof met Elisabeth van Doornick (ook Lijsbet van Doorn genoemd). Ze sterft in 1698 en wordt op 22 mei van dat jaar begraven op het Karthuizer kerkhof.  De zus is het product van het eerdere huwelijk van Risje met de uit Leeuwarden afkomstige Jochum Jillisz Brant (ook Jochem Jellesz Brand genoemd). Jochem is in 1690 overleden op naar schatting 36 jarige leeftijd.

Halfbroer Hendrik vaart volgens de documenten sinds 1712 naar ‘Oost-indiën’ op een schip waarvan ik slechts een deel van de naam kan ontcijferen; ‘Noord…..k’. Dat moet wel het schip de Noordbeek zijn, die volgens de VOC site inderdaad in die tijd onderweg was (en pas in juli 1715 weer in Nederland aankwam). Bij terugkomst is hij wees en is zijn broer overleden.

Uit de documenten van de Diaconie blijkt nog een interessante relatie binnen de familie. Halfbroer Jan en halfzus Jannetie zijn op 20 mei 1712 met elkaar getrouwd. Dat kan omdat ze geen bloedverwanten zijn. De huwelijksakte laat zien dat Jan door zijn vader wordt  vergezeld en Jannetie door haar moeder. We weten nu dat de vader Roelof en moeder Risje met elkaar getrouwd waren.

 

Jan is op 9 februari 1715 op z’n dertigste overleden en op 22 februari op het Karthuizer kerkhof begraven, vlak na zijn vader en stiefmoeder. Jan en Jannetie hebben een baby van nog geen jaar; Hendrik.

In de boedelpapieren wordt ook de daadwerkelijke boedel opgesomd; 2 bedden, koper & tin, goud & zilver, geld, hemden, oorkussens, slaaplakens, turf, zilveren gespen, en nog zo wat. Tezamen zo’n 550 guldens waard.

Halfbroer Hendrik kom ik ook nog tegen in de archieven van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Hij wordt in 1715 al genoemd als opvarende in de boedeldocumenten. In de VOC archieven komt hij ook nog voor in 1709 als botteliersmaat, in 1716 als matroos, in 1732 als schieman, en op zijn laatste reis in 1737 als bootsman. En ook zijn halfbroer Cornelis kom ik in de archieven tegen, de bevestiging dat het om de juiste Hendrik en Cornelis gaat.

De reizen met de VOC duren soms een jaar of twee en soms flink langer… de reis van Hendrik uit 1716 eindigt met zijn terugkomst 10 jaar later in 1726.

In de notariële archieven vind je soms ook ‘vreemde’ akten. Zoals een akte uit juli 1738. Het betreft een transportakte voor de verkoop van een… graf.

Een verre voorvader, Nicolaas Boll, verkoopt een graf aan Jordanus Rijke. Het graf ligt in de Waalse kerk in Amsterdam en staat op naam van de erfgenamen van Claas Teuniszn Moijaart.

Het gaat om het graf van Gilles Moijaart en Jacomijntje Moijaart, die de enige erfgenamen waren van Claas Teunisz Moijaart. In 1672 en 1674 kom ik akten tegen waarin wordt vermeldt dat Gilles een kind begraaft in de Waalse Kerk, het grafnummer komt overeen met de verkoopakte. Door het overlijden van Jacomijntje Moijaart en haar kind Nicolaas Huijsman (die zelf geen kinderen nalaat) is het erfgraf terecht gekomen bij Susanna Moijaart, echtgenote van Samuel Boll.

Zo belandt het graf bij de erfgenamen van Samuel; zijn oudste zoon Nicolaas Boll, zoon Jacobus Boll en kleinzoon Samuel Boll. Ze verkopen het graf voor 169 guldens.

graf-moijaart-waaldekerk

Claas Teuniszoon moet een vermogend mens zijn geweest. Ik vind hem dan ook diverse keren terug in de archieven. In 1656 verkoopt hij een huis en erf op de Brouwersgracht, in 1662 koopt hij een half huis bij de Bakkersstraat van de man van zijn zus Jacomijntje, in 1663 verkoopt hij een heel een huis en erf bij de Bakkersstraat, in 1671 verkopen de erven van Claas Teunisz een huis en erf aan de laatste Goudsbloemdwarsstraat. Claes wordt in december 1668 begraven in de Waalse Kerk.

Claes trouwt minstens vier keer in zijn leven, met achtereenvolgens Susanna Jelis, Maria Maijs, Rensje Barents en Elsje Jans.

Jacomijntje Moijaart is een dochter van Claes uit zijn eerste huwelijk met Susanna Jelis. Ze wordt in 1636 gedoopt en trouwt in 1656 met Jan Rijcxsz en in 1661 met Cornelis de Bruijn van Coppenhage (Kopenhagen). Uit de verkoopakte van het graf blijkt Nicolaas Huijsman een zoon van Jacomijntje te zijn. De vader Huijsman lijkt Cornelis de Bruijn te zijn (1664). Cornelis vind ik terug in een studie naar boekdrukkers. Cornelis is lettersetter en boekedrucker op de Nieuwe Zijds Voorburgwal, Jacomijntje zijn tweede vrouw. Op 28 juli 1661 doet Cornelis zijn poorter eed en wordt zo poorter. Interessant is dat zijn vrouw Jacomijntje wordt genoemd, als dochter van Claes Mooijaert, gravemacker en poorter.

Het vak van gravenmacker maakt het plots een stuk logischer dat zijn nazaten een graf in de verkoop hebben.

claes-moijart-poorter-1608

In 1671 kom ik een interessante link tegen. In een notariële akte staat niet alleen Claes Moijart vermeldt, maar ook een Nicolaes Moeyaert. En dat blijkt een niet geheel onbekende schilder te zijn. Zou het familie van elkaar zijn? Nadeel is dat akten uit deze periode zeer lastig te ontcijferen zijn. We zoeken vrolijk verder… Ook een Claes Moijart is schilder geweest. Maar, volgens ‘biografische aantekeningen over Amsterdamse schilders uit 1885, is dat niet onze ‘claes teuniszoon’. https://www.jstor.org/stable/42721758

Adam Louta, ik heb hem al eerder beschreven in een lastige puzzel met Helena van Putten. Als levende persoon maakte hij het in kaart brengen van zijn leven en lijden niet eenvoudig. Maar zijn afkomst vormt ook een puzzel met lastig te vinden stukjes.

Hij is geboren in Amsterdam op 19 december 1776. Zijn doop op 22 december in de Lutherse Kerk wordt gedocumenteerd. Het Lutherse geloof helpt bij het vinden van zijn voorouders. En alle namen uit de akte blijken van belang. Zijn vader heet Adam Lout, zijn moeder Anna Maria Kecks. Er zijn twee getuigen: Maria Duere en Johan Christoffel Kecks. Die laatste zal familie zijn van zijn moeder. Maria Duere is nog een onbekende.

Het huwelijk van vader en moeder Adam en Anna heb ik (nog) niet gevonden. Wel een ander huwelijk van Anna. Met de Rotterdamse Reijnier Kragtwijk. Dat huwelijk vindt in Amsterdam plaats op 5 april 1782. Reijnier Anthonie Kragtwijk is dan 29 jaar. De 31-jarige Anna (onder de naam Keck, zonder s) is afkomstig uit den Ham (Overijssel) en haar ouders zijn volgens de akte al overleden. Ze wordt bij het huwelijk vergezeld door Bartholomeus Mensch (of Nensch). Er wordt niets aangegeven over een eventueel eerder huwelijk of weduwnaarschap van Anna.

Dit huwelijk lijkt enigszins gedwongen door de komst van een kind. Vier maanden na het huwelijk, op 19 augustus 1782, wordt Petrus Kragtwijk gedoopt.

Is dit dan dezelfde Anna Maria als de moeder van Adam?

Adam noemt zijn eerste zoon, uit zijn eerste huwelijk met de Rotterdamse Anna Maria Catharina Robbers, in 1803 Reijnier. Naar zijn stiefvader?

Maar laat ik eerst eens naar de vader van Adam, Adam senior, kijken. Die is terug te vinden door de blik te verleggen buiten Amsterdam. Ik vind hem terug in Den Bosch.

Op 12 augustus 1746 wordt Johann Adam Lauth in ’s Hertogenbosch gedoopt in de Lutherse kerk.  De ouders zijn Adam Lauth en Maria Sibylla Dijrhe. Die naam van de moeder komt bekend voor. Dat lijkt veel op Maria Duere, die bij de geboorte van Adam Louta in 1776 als getuige aanwezig is. Z’n oma van vaderszijde. En vader Adam heet eigenlijk Johann Adam. En Lauth of Laut is in Amsterdam verbastert tot Louta.

lauth

Adam Laut en Maria Sibilla Dijrhe zijn op 1 juli 1736 in ‘s Hertogenbosch bij de Lutherse gemeente in het huwelijk getreden. Ze zijn beiden uit moeilijk leesbare plaatsen, vermoedelijk in Duitsland, afkomstig (..Erbach (Hessen)?…. graafschap Gulikerland (tegenwoordig Jülich in Nord Rhein Westfalen?) Dijrhe/Duere kan afkomstig zijn van Düren, 20km van Jülich, ook in NordRhein Westfalen)

huwelijkadam-lauth

Dan Anna Maria Kecks. Die vinden we door te fast forwarden naar haar overlijden. Er overlijdt een Johanna Maria Elizabeth Keck op 29 mei 1834 in Rotterdam. Hmm… Johanna, Anna…zou kunnen. Haar eerder overleden echtgenoot? Reinier Kragtwijk. Klopt. En haar ouders komen nu ook in beeld; Christoffel Keck en Maria Anna Greve. Christoffel Keck? Dat lijkt heel veel op de Johan Christoffel Kecks die als getuige aanwezig was bij doop van Adam in 1776. Zijn opa van moederszijde.

En dan staat er nog een kleine opmerking bij, die de puzzel af maakt: “overledene was eerder weduwe van Adam Loute”.  Bingo!

Het blijft mensenwerk natuurlijk, al die handgeschreven akten. En je kunt het zo’n ambtenaar van de burgerlijke stand ook niet kwalijk nemen soms wat slordig om te gaan met gegevens. Of de aangevers nog eens terug te laten komen met de juiste data.

Zo bekeek ik onlangs de overlijdensakte van één van mijn voorvaderen eens wat beter. Het gaat om Jelle Hendrik Sijtsma, geboren als Jelle Hendrik Sytsma. De Frieze voorvader die de stap naar Groningen maakte. Ergens na 1865 verruilde hij Ee voor Middelstum (in 1865 verkoopt hij zijn woning in Ee).

In de akte staat ene Geeltje Hijmstra als zijn moeder vermeldt. Dat is vreemd, ik weet niet anders of zijn moeder is Fokeltje Willems Minnema (of Minnenga). Jelle is echtgenoot van Geeltje IJsbrands Hiemstra. Dat klopt inderdaad. Hmmm, Geeltje, net als z’n moeder? En Hiemstra en Hijmstra? Dat zou wel erg veel toeval zijn.

Ik check voor de zekerheid nog de akten van het huwelijk van zijn ouders; inderdaad, gewoon Fokeltje Minnega. En dat is ook de moeder van zijn broers en zussen.

Maar ja, ze was al overleden bij het opstellen van de akte. En de ouders van Jelle kwamen ook niet uit Middelstum, en stonden daar dus ook op geen enkele wijze ingeschreven. Aangevers Klaas Bolhuis en Bernardus Slager zullen het vast niet geweten hebben, die namen van de ouders van Jelle. Zijn vrouw Geeltje was er niet bij, en de ambtenaar kon ze waarschijnlijk ook niet in het archief vinden. En ach, zo belangrijk is de naam van de moeder in een overlijdensakte ook weer niet. Niemand die daar ooit nog naar kijkt… tot anderhalve eeuw later…

overlijden-jelle-hendriks-sijtsma-1875

 

 

Dat zijn de leuke vondsten: akten van notarissen. Ze geven een mooi inkijkje in het leven van een voorouder. Het Gemeentearchief Amsterdam is in hoog tempo alle notarissen aan het ontsluiten. En zo stuitte ik op een boedelinventaris van Abraham Kleijn en Maria Verhagen uit 1745. Via de familie Boll aan mij gerelateerd.

Op 20 maart 1745 wordt de inboedel van de woning aan de Nieuwe Herengracht, bij de Y-gracht (Prins Hendrikkade), opgenomen. Dit pand met erve koopt Abraham Kleijn in 1705 voor 2.600 gulden van schipper Cornelis Keleman.

In de agterkamer staat een noteboomen zitbank met twee matrassen. Er staan verder een noteboomen kast, een bedje en een bed. Vijf stoelen. Er hangen maar liefst veertien schilderijtjes en een spiegel met vergulde lijst. Er ligt een bijbel met koper beslag. Er staat een groot blauw porceleinen stel. Diverse bordjes, kommen, (Delftse) schotels en flessen en gorgeletten (tuitkannen). Zeven blauwe klapmutzen (ondiepe porceleinen kommen).

Op de voorkamer hangen zes schilderijen, twee tekeningen en een spiegel met vergulde lijst. Er staan twee tafels, vijf oude stoelen en een bed. Er hangen groene zijden gordijnen voor de ramen. Er staat een grote nooteboomen porceleinkast met glazen deurtjes en een klein nooteboomen porceleinkastje. Alles met inhoud natuurlijk.

agterkamer

Dat lijkt met de ogen van 2019 een bescheiden huishouden. Toch hebben in die tijd slechts weinigen zo’n inrichting. Bovendien hebben Abraham en Maria ook nog wat effecten. Het huis aan de Nieuwe Herengracht (gekocht voor 2.600 gulden). De helft van een ander huis aan de Nieuwe Herengracht, gekocht voor 1.000 gulden. En nog een huis met erf op de Oudezijdsachterburgwal, tussen de Stoofsteeg en de Molensteeg. Dit huis heeft Abraham met Nicolaas Kleijn en  Gerrit Kleijn voor 5.030 gulden gekocht. Twee huizen aan de Grote Kattenburgerstraat, gekocht voor 1.400 gulden. Een plaats in de jagthaven van Kattenburg, met een jol. De ligplaats verkoopt Maria op 24 augustus 1745 voor 70 gulden, de jol met toebehoren op 2 september bij dezelfde notaris voor de som van 55 gulden.

En tenslotte omvat de boedel nog  schuldbekentenissen en obligaties met een waarde van ruim 2.500 guldens. Ze zaten er met een geschat vermogen van 8.000 gulden kortom warmpjes bij.

effecten

En dan stuit ik op een ‘verklaring’ van getuigen over de weduwe Verhagen en haar dochter Maria Kleijn.  De verklaring is opgetekend op 18 mei 1745, enkele maanden na het overlijden van Abraham Kleijn, bij notaris Cornelis van Homrigh. (Notariële archieven, archiefnummer 5075, inventarisnummer 12320, aktenummer 41188) Volgens de getuigen (o.a. Isaac Loop en Aletta van Astee) gaan beiden ‘zich […] dagelijks bij continnatie in den drank zeer te buijten […] en allerhande zoort van slegt volk, zo mans als vrouwpersonen, op de voornoemde kamer aanhouden en met de dezelve een aller buijtensporigst geweld maaken met raasen en kloppen, ze meermaal tot laat in de nagt, zodanig, dat [getuigen] bij dag noch nagt rust hebben.

tieren

Bovendien gaan moeder en dochter ‘genoegzaam dagelijks, zeer beschonken uit het venster van de voorkamer leggen schelden en raasen…’ En daar blijft het niet bij:  ‘allerhande vuijligheden, alsmede met flessen, ja zomtijds met een bloot mes onder de voorzeide menigte heeft gesmeten… ‘. Ze schelden ook langslopende kinderen uit: ‘…weder zeer beschonken uit het venster leggende, tegens dezelve kinderen begon te schelden, zeggende onder meer andere vuijlige opzeggingen: Smonse hoere kinderen gaat naar je moerhoer toe, ze leeft van de Diakens.’  En smijten van alles het raam uit: ‘… zij weduwe Kleijn onder dezelve menigte niet alleen met flessen, maar met vuijligheden bij geheele vaatjes vol, die door haar dogter haar werden aangedragen, heeft gesmeeten. Dat een gedeelte van dezelve vuijligheden langs puijglaazen en op de stoep van den eersten getuigen was geloopen, als meede in de regenbak en alzo het water in dezelve onbruijkbaar gemaakt.’

En zo gaat het nog even door… Het ontvallen van haar man valt de weduwe blijkbaar zwaar… Uit een koopakte voor een van de panden die Abraham Kleijn in bezit heeft maak ik op dat hij wijncooper was. De weduwe Maria had dus vast voldoende voorraad alcoholica om uit te putten.

In januari 1751 is er een boedelinventaris van bezittingen van Maria – ze is overleden. Geen kleine inventaris; het betreft onder meer 4 en een half huis. Opvallend is dat alles echter ‘ingevorderd wordt’ door de notaris waarbij Maria ‘onder curatele’ stond. (Notariële archieven,  archiefnummer 5075,  inventarisnummer 8354,  aktenummer 290930) 

Op 28 april 1752 wordt opnieuw een testament opgemaakt. Ditmaal van Maria zelf. De kinderen Hendrik en Susanna erven ieder 1.178 gulden, dochter Maria krijgt nog 1.000 gulden extra.

testament-maria-verhagen-kleijn-1752

Maria is al in november 1750 bijgezet in een graf in de Zuiderkerk (letter IJ, nummer 5, eerste kist van onderen)

graf-mariaverhagen-1750

Zoon Hendrik is de verbinding met mijn voorouders. Uit zijn eigen testament met zijn eerste vrouw Cornelia van Nes blijkt dat Hendrik diamantslijper is. Als het testament wordt opgemaakt, op 2 mei 1735, wonen ze in de Utrechtsedwarsstraat. Reden van het testament is de ziekte van Cornelia zo blijkt: ‘Den testateur gezond en den Testatrice ziek van lichaam…’

testament-hendrikkleijn-corneliavannes

Er staat verder weinig in, maar het opmaken van het testament geeft wel aan dat ook Hendrik en Cornelia over bezittingen en vermogen beschikken. Hendrik moet haast wel tot de betere kringen behoren. Hij trouwt 4 keer, en door zijn huwelijk met Johanna Bouman (ook een voorouder van mij en ook met haar stelt hij een testament op; 2-10-1736 bij notaris Philip Zweerts), erven ze van haar moeder Johanna Colombs. Die erfenis omvat een bewoond huis aan de Kerkstraat en een ledig huis aan de Utrechtsedwarsstraat. Die erfenis moet verdeeld met meer erfgenamen, maar maakt de man ook niet armer.

 

[toevoeging december 2020]

Het huwelijk van Abraham Kleijn en Maria Verhagen blijkt al eerder tot onmin rondom de erfenis te hebben geleid. Al in 1708 verschijnt een notariële akte over de verdeling van legaten en inkomen. (Notariële archieven, archiefnummer 5075, inventarisnummer 7497, aktenummer 252812).

Wat verder volgt vraagt een eigen artikel.

 

 

 

Ik heb zelf geen directe link met mensen die in WO II zijn weggevoerd, maar mijn zoon wel. Een voorvader van hem is ten tijde van de oorlog getrouwd met een Nederlandse vrouw. Zelf heeft die voorvader Bos een joodse achtergrond. Ze overleven de oorlog, mede doordat ze een gemengd huwelijk hadden.

De vader van Bos en zijn tweede vrouw ontkomen niet aan het Nazi-bewind. Jacob Bos en Jette de Jong worden op 6 oktober 1942 vanuit hun woning aan de Rijnstraat in Amsterdam gedeporteerd. Ze worden beiden op 9 april 1943 vermoord in Sobibor. Jacob is dan 81 jaar, Jette 69.

Van Jacob is geen verdere directe familie weggevoerd; zijn 3 broers (Salomon, Levi en Levie) en 2 zussen (Carolina en Elisabeth) waren al overleden. Wel zijn neefjes en nichtjes weggevoerd.

Vier kinderen van Salomon en zijn vrouw Rachel van Duren (Liebman, Elisabeth, Simon en Abraham) worden vermoord in Auschwitz en ‘midden-europa’. Rachel is overigens de half-zuster van de eerste vrouw van Jacob; Henriëtte.

De vrouw van zijn broer Levie, Leentje Fransman wordt vermoord in Sobibor.

Vijf kinderen van Carolina en haar man Jacob Levie Cohen (Roosje, Christina, Bertha, Elisabeth en Esther) worden vermoord in Auschwitz en Sobibor.

Zeker zes kinderen van Elisabeth en haar man Benjamin Eijsman (Jacob, Christina, Carolina, Dora, Johanna en Hartog) worden vermoord in Auschwitz, Sobibor en Mauthausen.

De familie van Jette werd ook zwaar getroffen. De uit Leeuwarden afkomstige familie met de ouders Gosse de Jong en Marianne Barnstijn kent negen kinderen.

Zeker vier daarvan (Izak, Froukje, Jette en Grietje) worden vermoord in Auschwitz en Sobibor.

Van Froukje is nog bekend dat ze met haar man een kruidenierswinkel in Amsterdam had. Ze komt op 25 mei 1943 aan in Westerbork en gaat op 1 juni op transport naar Sobibor. Daar wordt ze vermoord op 4 juni. Slechts 1 persoon van dit transport met 3006 mensen overleefd. Froukje’s zoon Gustaaf komt op 24 december 1943 in Westerbork en gaat op 25 januari 1944 naar Auschwitz. Daar wordt hij op 31 mei vermoord.

Ook familie van de eerste vrouw van Jacob Bos, Henriëtte, wordt getroffen.

Behalve de eerder genoemde kinderen van half-zuster Rachel worden twee kinderen van haar half-broer Abraham (Liebman en Salomon) vermoord in Auschwitz.

De man van haar zus Josephina, Simon, wordt in Sobibor vermoord.

Twee kinderen (Abraham en Liepman) van haar zus Mietje worden in Auschwitz en Sobibor vermoord.

En dan zijn overige partners en verdere kinderen van de families Bos en de Jong niet eens genoemd.

Ik kreeg onlangs een opmerkelijk document in handen. Het betreft een stamboom die zeer waarschijnlijk tijdens WO II is opgesteld en eindigt bij de dochter van een gemengd huwelijk. Wellicht is de stamboom opgesteld om dat gemengde huwelijk (zogenaamde ‘Juden in Mischehen’) te documenteren. De (vermoedelijke) opsteller is van Joodse afkomst en getrouwd met een niet-joodse vrouw. Beiden hebben de oorlog overleefd. De ouders en veel andere familieleden van de opsteller niet.

De stamboom is met de hand geschreven op de achterzijde van een (deel van een) opvallende poster. Deels is nog leesbaar dat het poster een ‘bonte middag’ voor de Winterhulp Nederland aankondigt. Met hulp van de artiesten die leesbaar zijn vind ik uit dat het om een bonte middag in Carré gaat, gehouden op 26 januari 1941. Opvallend dat juist deze stamboom op de achterkant van een poster voor een nationaal socialistische organisatie wordt opgetekend…

De stamboom levert wel nieuwe informatie op. Het helpt weer een aantal nieuw stukjes in de puzzel te leggen.

Ik kende Jacob Boll en Margaretha van Goor al. Zie voor Jacob hier een overzicht.

Maar van Margaretha wist ik minder. Geen geboortedatum, geen ouders. De stamboom op het poster geeft echter meer details. Het vermoedelijke geboortejaar van Margaretha en de namen van haar ouders. Dat zijn volgens de stamboom Kornelis van Goor en Geertruij Moera.

En met die aanknopingspunten kom ik een paar generaties dieper in het verleden.

Margaretha wordt als Grietie geboren en gedoopt op 23 augustus 1769 in Amsterdam.

geboorte-grietie-vangoor

Haar ouders zijn op 6 mei 1768 in het huwelijk getreden. Vader Kornelis noemt zich Kornelis junior; zijn vader heet Cornelis van Goor. Moeder Geertruij Moera heet bij het huwelijk Moora, en die naam draagt ze ook bij haar geboorte in 1744.

hiwelijkvangooorjunior

Cornelis van Goor trouwt op 21 september 1730 met Sara Kijser. Hij is dan 24 jaar en heeft waarschijnlijk geen ouders meer. Als getuige treedt zijn halfzuster Jannetje Brand op. Dat zou overigens ook zijn tante Jannetje Brant kunnen zijn (vrouw van zijn oom Jan van Goor). Zijn bruid Sara laat zich vergezellen van haar zuster Grietje Kijser.

huwelijk-cornelisvangoor

Cornelis’ ouders zijn Roelof Jansz van Goor en Riesje Jans Staats. Ze dopen hun zoon op 15 april 1705. Ik vind het huwelijk tussen Roelof en Riesje eerst niet, maar de originele akten lezen blijft aan te raden. Zo vind ik het huwelijk van Roelof Jansz van der Stede met een Rijsje Jans Staats. In de akte staat echter nog iets achter zijn naam: Roelof Jansz van der Stede van Goor.

huwelijkvangooor-staats

En Rijsje had ik al gevonden met zowel de naam Jans als Staats. Ook de timing van het huwelijk klopt. Ze trouwen op 11 juni 1700 in Amsterdam. Ze zijn beiden eerder getrouwd; hij met Lijsbet van Dooren (Doorn) en zij met Jochum Jillisz Brant. Daarmee vind ik ook dat Riesje uit ongeveer 1662 stamt. Riesje is dus 43 als ze Cornelis baart. Van Roelof en Lijsbet vind ik nog een zoon; Bartholomeus, gedoopt op 7 december 1687 in Amsterdam. En ook daar wordt vader Roelof gewoon van Goor genoemd. Roelf en Lijsbet zijn getrouwd op 23 januari 1683 in Amsterdam. In de akte leren we leeftijd van Roelf kennen (32 jaar) en het gegeven dat Lijsbet van Rotterdam is.

Een tweede lijn zijn de voorouders van Geertruij Moera. Ze wordt gedoopt op 23 september 1744 in Amsterdam, als dochter van Johannes Jansz Mora en Leuntje Pieters Waterlaar. Haar ouders zijn op 28 augustus 1729 in Amsterdam in het huwelijk getreden. Johannes is dan 24 jaar, Leuntje 23.

huwelijkmorra-waterlaar

Johannes is gedoopt op 10 januari 1706, als zoon van Johannes (Jan) Mora en Sara Maria Picart. Opa Valentijn Picart is getuige bij de doop.

geboorte-johannesmorra

De ouders van Johannes zijn op 30 januari 1705 geecht in Amsterdam. Vader Johannes is dan 21 jaar, Sara Maria 22. Van Sara vind ik ook de doop in de oude Waalse kerk op 11 november 1682. Haar ouders zijn Valentijn Picart en Susanne Hennoin. De namen van de ouders worden bij andere kinderen ook beschreven als Picarde en Henneau.  Ze zijn op 17 augustus 1780 in de Waalse kerk getrouwd. Valentijn is afkomstig uit Parijs en wordt bij het huwelijk vergezeld van zijn moeder Margaretha Cuision.

picart-henneau-1680

Leuntje Pieters Waeterlaer wordt gedoopt op 8 maart 1705, als dochter van Pieter Pietersz Waetelaer en Cilia Jans.

geboorte-leunte-waterlaer

Ook kunnen we Sara Kijser, de vrouw van Cornelis van Goor, nog verder volgen.  Ze wordt gedoopt op 22 juni 1706, als dochter van Jan Keijser en Maria Isacks. De ouders zijn in de hoofdstad getrouwd op 28 november 1693.

geboorte-sarakijser

Zo is de Amsterdamse tak van de stamboom weer een stukje verder ingevuld.

 

 

Kun je jezelf teruglinken naar deze aartsvader van Europa (‘Pater Europae’), wiens resten in de Dom van Keulen liggen opgebaard? Ik niet, maar mijn zoon wel. Via de lijn van zijn opa en daarin een paar zijtakken. Maar toch…

Laat ik in kaart brengen hoever ik kom met documenten.

De laatste Verhagen in deze lijn is Willem Verhagen, geboren op 14 december 1829 in Charlois. Hij huwt met Neeltje van der Wel in 1871 in Charlois.huwelijk-willemverhagen-neeltje-vandewelDeze Neeltje is voorheen al eens gehuwd, met een zekere Gerrit Nuis. Neeltje is op 12 oktober 1837 in Charlois geboren als dochter van Clement van de Wel en Willempje Pors.neeltevanderwel-geboorteDe familie Van de Wel vormt een eerste familie die we wat langer volgen in de tijd. Eerst vader Clement, geboren op 26 april 1815 in Charlois [lastig leesbaar, maar onderstreept staat zijn vaders naam Wouter van der Wel, en vrijwel onderaan aan het begin van de zin ‘Clement’.] Volgens een bron is Clement een veel voorkomende naam in Charlois vanwege de Oude Kerk, gewijd aan de heilige St. Clemens.geboorte-clementvanerwelDan Wauter, geboren op 4 juni 1787 in Charlois uit Lysbet Pors.geboortewoutervanderwelEn zijn vader, Cornelis Wouterzn, geboren in 1766 in Charlois uit Maria Barendregt.cornelisvanderwel-1766En zijn vader, Wouter Bastiaanszn, geboren op 12 december 1723 in Charlois uit Marijtje Jacobs.woutervanderwel-1723Vervolgens zijn vader, Bastiaan Warboutszn, geboren omstreeks 1660 in Charlois. Hier missen we documenten. Ik vertrouw op het speurwerk van anderen, uit een stamboom vermeldt bij Familysearch  , een artikel van de Zuidhollandse Vereniging voor Genealogie  en deze stamboom van de Stichting Voorouder. Waar mogelijk zoek ik de onderliggende akten. Ik vind zo het huwelijk van Bastiaan Warbouts van der Wel met Marijtje Jacobs Koot in 1706. Helaas vind ik de geboorteakte van Bastiaan uit omstreeks 1660 in Charlois zelf niet.huwelijkbastiaanwarboutse-1706De vader van Bastiaan, Warbout of Warrebout Janszn, geboren omsteeks 1620-1625, vormt een belangrijke schakel via zijn vrouw. Warbout is onder meer schepen in Charlois. Hij huwt in 1654 met Grietje Dircksdochter. We hebben van de Historische Vereniging Barendrecht een vermelding van het huwelijk: Werwout Jans van der Wel‏, geboren te Cerloos [Charlois] ‎krijgt op 5 maart 1654 huwelijkstoestemmng te Barendrecht om in het huwelijk te treden met Grijtie Dirxs, geboren te West Barendrecht.huwelijkwarbout-grijtie-1654

Grietje, gedoopt op 24 april 1622 in Barendrecht, is een dochter van Dirck Hendickszn en Maritgen Huijgen Cranendonck. Ik vind een akte op die datum, met de genoemde ouders [Dirck Hendricx en Maritgen Huygens]. Maar alleen is de naam van het kind niet ingevuld… vreemd. Dat Grietje een dochter van Dirck en Maritgen is blijkt verder uit notariële akten: zie het eerder genoemde artikel.geboortegrietie-1622

Dirk en Maritgen huwen in 1609, op 17 december in Barendrecht. huwelijkdirkhendrikxs-1609

Ik volg de moeder Maritgen Huygens Cranendonck. De Cranendoncks vormen een andere belangrijke familie in de relatie met Karel de Grote. Daarvoor moeten we in deze familie eerst terug tot de dertiende eeuw. Maritgen is gedoopt omstreeks 1585 in IJsselmonde als een dochter van Huijg Pieters Cranendonck. De Cranendoncks zijn gegoede boeren uit IJsselmonde; ze waren schepen, schout of heemraad. In de mannelijke lijn gaan we dan eeuwen terug, volgens het uitputtende speurwerk van deze site. Daar vind ik uiteindelijk de stamvader Roelof van Emmichoven, pastoor van Maarheze.

Via deze persoon kom ik (door het overzicht hier) bij Dirk van Cranendonck, Willem II en zijn vrouw Elisabeth van Steyn, Arnold III en Arnold II van Steyn, zijn vrouw Margaretha van Grimbergen, Arnold III van Grimbergen en zijn vrouw Sophia van Altena, Boudewjn van Altena en zijn vrouw Margaretha van Bornhem, Steppo Willem Philip van Viggezele en zijn vrouw Alicia van Gent, Zeger I van Gent.

Vervolgens belanden we via Gizela van Guînes, Adelheid van Holland bij Floris I van Holland. En bij Dirk III, Arnulf van Gent, Dirk II en zijn vrouw Hildegard van Vlaanderen, Arnulf I van Vlaanderen, Boudewijn II van Vlaanderen ‘de kale’, Boudewijn I en zijn vrouw Judith van West-Francië, Karel II de Kale, Lodewijk I de Vrome en ja hoor, daar is ie dan, Karel de Grote en zijn derde vrouw Hildegard van de Vinzgouw.